maandag 27 mei 2013

Wittebroodsweek

Het was een heel aangename week voor ons. Een speciale week ook, die afgelopen zevendaagse. Het was onze wittebroodsweek. En die hebben we doorgebracht in Corsica.

Omdat jaloezie een van de zeven hoofdzonden is, en omdat mensen jaloers maken zo mogelijk nog erger is dan zelf jaloers te zijn, post ik hier geen foto's van onze jongste reis.

Ik zou dat nochtans kunnen doen, opscheppen met de prachtige (zelfgemaakte) postkaartfoto's die onze trip naar het île de beauté heeft opgeleverd. Zoals deze:


Of deze:


Maar zoals gezegd en geschreven: ik doe dat niet. Om afgunstige blikken en reacties te vermijden. En om lezer dezes niet ongewild voorbarige reiskriebels en dito -uksels te bezorgen.

Ik zal het dus maar houden bij een (wél geïllustreerde) beschrijving van de plaatselijke fauna. Die is er namelijk nogal divers.

Zo zagen we er wel wat aalscholvers, zoals deze.


En hagedisjes, zoals onderstaande (die in tegenstelling tot de meeste van zijn soortgenootjes bij naderende mensenstappen niet snel wegdook in het maquis ofte plaatselijk struikgewas maar netjes bleef zitten, fotogeniek als hij was).


Andere plaatselijke schoonheden lieten zich gewillig bezichtigen in A Cupulatta, een park waarin maar liefst 3.000 van deze diertjes samenleven, goed voor 170 variëteiten.


Al zijn ze, in een poging om zoveel mogelijk zon te kloppen, niet allemaal even acrobatisch als de exemplaren hierboven. Kolossen als onderstaande passeren er immers het gros van hun tijd niet in de zon maar in de voederbak. 


Onze voederbak werd er dagelijks ook behoorlijk goed gevuld, trouwens. Met brebis, bijvoorbeeld. Kaas afkomstig van de melk van deze beestjes die ons, op de terugweg richting luchthaven, persoonlijk kwamen uitzwaaien.


Everzwijnen schenen er ook in groten getale rond te lopen, al hebben we die alleen in deze vorm mogen ontmoeten:


De minder wilde zwijnen zagen we wel in levende lijve.


Al moesten bovenstaande exemplaren wel nog wat aansterken om in onderstaande vorm op de markt en op ons bord terecht te komen.


Wie dacht dat de Belgische charcuterie niet te versmaden is, moet echt die van Corsica eens proeven. Met wat brood, uiteraard.

En dat brengt me bij het enige minpuntje van deze wittebroodsweek die, voor alle duidelijkheid, niet - ik herhaal: niét! - verwijst naar een post-huwelijksperiode maar naar de enige week van het jaar dat wij ons, als verstokte aanhangers van bruine meergranenbaksels, met wit brood tevreden moeten stellen. 

De Corsicaanse bakker die een Waldkorn-baguette op de markt brengt, kan voorwaar gouden zaken doen.

maandag 13 mei 2013

Medicijnen om ziek van te worden

Zelfs een bewuste consument als ik, op zijn hoede voor de vele commerciële truken van de reclamefoor, steevast kiezend voor de voordeligste prijs-kwaliteitverhouding, wordt af en toe nog bedrogen zonder dat hij er erg in heeft. Ook in een apotheek, nochtans het soort 'winkel' waar de klanten allemaal 'patiënten' zijn en waar het mededogen (en de dito schroom) van producent en verkoper iets groter zou mogen zijn dan in een doorsnee kledingboetiek (waar de hulpvaardige winkeljuffrouw ALTIJD zegt dat het u 'past als gegoten' en dat het u 'afslankt', terwijl een blinde kan zien dat noch de kleur, noch de maat, noch het model echt flatterend zijn voor het goedgelovige slachtoffer in kwestie).

Maar goed, ik had het over apotheken. Of meer nog: over de producten die ze er verkopen. Valt er veel te zeggen over de prijzigheid van veel medicijnen en cosmetica die onder het groene kruis aan de man of vrouw worden gebracht, over het praktische gebruik van één en ander kan ik menig doktersbriefje vol schrijven. In een leesbaar geschrift, bovendien.

Wat gedacht van wondpleisters, bijvoorbeeld, die ongetwijfeld allerlei dingen doen maar één ding nooit of zelden: blijven kleven.

Of nog zoiets: een neusspray waarvan het verstuivingsmechanisme bij herhaling afbreekt terwijl het flesje nog niet half leeg is. Dan was de ouwe vertrouwde druppeltjes-versie veel handiger, maar nee, 'die hebben we niet meer, meneer'.

Om nog maar te zwijgen over al die zalfjes en crèmes in een tube: daar krijg je nooit het laatste restje uitgeperst (en dus voel je je weer bekocht). Met de witte tubes waarin de apotheker zijn voorgeschreven zalfbereidingen stopt, lukt dat doorgaans wel (dat 'uitknijpen tot aan het gaatje'), al gaan die recipiënten door veelvuldig gebruik dan weer gemakkelijk scheuren waardoor de zalf er langs alle kanten komt uitgelopen, behalve aan die kant waar je dat zou mogen verwachten: aan het uiteinde.

En dan die pillen waarvan je er, op aanraden van de dokter, maar een halfje of een kwartje per keer mag innemen. Tot de producent het lumineuze idee heeft om de verkoopsvorm van dat chemische goedje te veranderen en er een in plastic omhulsel verpakt poedertje van maakt - of een dikke, beenharde substantie die je nooit in twee, laat staan vier gelijke delen gebroken krijgt, en die je alleen in uiterste wanhoop, gek van frustratie en badend in het zweet, kunt verpulveren door middel van bruut geweld (en laat dat nu meestal net pillen zijn die, o ironie, nare uitwendigheden van overmatige stress bestrijden). Om ziek van te worden. Of toch: om 'uksels' van te krijgen!

Nog zo'n gesel voor de minder handige patiënt is de bijsluiter die bij het gemiddelde pilletje of poedertje zit. Als je je na het lezen daarvan al niet zieker voelt dan voordien (denkend aan alle mogelijke nevenwerkingen die jou als hypochonder kunnen treffen), moet je zonder bijhorende handleiding maar eens proberen die bijsluiter (doorgaans ter grootte van een uit de kluiten gewassen filmaffiche) in zijn originele vorm weer opgevouwd te krijgen. Dat lukt alleen een doorgewinterde origami-hobbyist, maar - u raadt het al - zo'n grote aanhanger van die Japanse papierkunst ben ik niet.

Misschien moet ik die farmaceutische bedrijven eens een brief schrijven met mijn verzuchtingen. Een brief, opgeplooid als een medicijnenbijsluiter, die beter aan hun handen blijft kleven dan eender welke wondpleister. Tot ze er zelf de 'uksels' van krijgen.

donderdag 2 mei 2013

Natuurlijke vijanden

Nee, in de tuin zitten, laat staan werken, is niet goed voor een allergiepatiënt. Het bevordert immers de 'uksels' en laat het nu net die veruitwendingen van innerlijke irritaties zijn die ik niet wil bevorderen. Niet!

Echter, wanneer op een vrije dag de warme zonnestralen langs de grote keuken- en livingramen het huis binnenglippen, en merels in de tuin druk doende zijn met het verzamelen van nestmateriaal (hoewel ze daarvoor zelfs, tot wanhoop van mezelf en mijn huisgenote, onze hevig paars bloeiende aubrietaplantjes uittrekken), kan ook ik niet aan de lentekriebels weerstaan. Ik steek dan enthousiast mijn groene vingers met de daaraan verbonden handen uit de mouwen, alle rondvliegend stuifmeel ten spijt. Al hebben we vooral pollenarme planten in de tuin en zijn de katjes van onze hazelaar stilaan uitgebloeid, een hooikoortslijder is in de open lucht nergens veilig voor zijn natuurlijke vijanden. Wat niet wil zeggen dat ik zwicht voor het gevaar. Ik trotseer het.

Een veldbloemenperkje leek ons een topidee.
Op wat snoei- en wiedwerk na, heb ik me op de Dag van de Arbeid onledig gehouden met het zaaien van veldbloemen. Omdat de lavendel elk jaar zo welig tiert aan de ene kant van de 'tuinrotonde' (het middelpunt van onze tuin, waar het tuinpadje rond onze bijna bloesemende sierappelaar loopt), wilden we een even fleurig maar nog kleurrijker alternatief aan de andere kant. En omdat we al zo veel onheilspellende berichten opvingen over de haast met uisterven bedreigde bijen- en vlinderpopulatie in onze contreien, vonden we een veldbloemenperkje een topidee (onder het alom gekende motto 'baat het niet, dan schaadt het niet want alle beetjes helpen en niet geschoten is altijd mis').

In afwachting dat die bloemen zich vanaf juni in volle glorie aan ons durven te vertonen, hebben we toch al enkele zoemende vliesvleugeligen gespot in onze tuin: op zoek naar gaten in de oude, blinde muur die de perceelsgrens met onze buren aangeeft - waardoor wij weer de investering van een bijenhotelletje kunnen uitsparen.

Onze klimhortenisa doet trouwens uitstekend zijn best om die muur te camoufleren. Zodra de hydrangea anomala petiolaris wat in dikte is toegenomen, plannen we daartussen één of meerdere nestkastjes op te hangen. Voor meesjes, als het even kan. Die zijn niet alleen mooi om naar te kijken, het zijn ook natuurlijke vijanden van door ons niet zo geliefde insecten. Niet dat we op dat vlak echt met een overschot kampen. Dankzij die andere insectenvijand: onze Robin. Dat is een dwergvleermuisje dat ondertussen alweer ontwaakt is uit zijn winterslaap en elke avond, bij de invallende schemering, onze tuin een bezoekje waardig acht, als was het een restaurant waar hij dagelijks zijn portie lekkernijen aantreft.

Voor alle duidelijkheid: behalve Robin en de nog aan te trekken mezen, blijven de ouwe getrouwe merels - die momenteel kokeneten spelen in onze paplaurierhaag - ook nog welkom. Zolang ze onze aubrieta maar met rust laten.