donderdag 20 juni 2013

Spekvet en balein

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer - ik zou er, met een hernia als boosdoener, negen weken aan gekluisterd blijven, mijn benen in een hoek van 90 graden op een stapel kussens gelegd, de achterdeur permanent open zodat bezoekers niet aan de voordeur hoefden aan te bellen en ik niet om de haverklap mijn bed uit moest. Talloze films heb ik toen bekeken, me toegestopt door vrienden. Tot vervelens toe. Om die ruim zestig dagen zonder al te veel verveling door te komen. Ik wou van pure frustratie om zoveel gedwongen onbewogenheid de muren opkruipen, al was zelfs dat me niet gegund, gezien mijn verplicht horizontale toestand.

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer en twee muzikale vrienden kwamen zoals afgesproken langs de achterdeur binnen. De ene had ik midden jaren negentig als mondharmonicaspeler leren kennen via het kleinkunstgroepje waarmee ik af en toe optrad, de andere kende ik voordien vooral als leraar en begaafd pianist.

We hebben toen samen een lied gecomponeerd. Iets wat we als afsluiter konden gebruiken voor het humoristisch programma dat in juni van dat jaar in première zou gaan. We hadden op dat moment nog niet het vermoeden, laat staan de ambitie, om er meer dan een decennium later nog mee bezig te zijn.

Een pianist en een presentator: meer heeft een Taalsmid-panel niet nodig.
De Taalsmid. Zo doopten we onze show. Losjes geïnspireerd op het toenmalige populaire tv-programma De Rechtvaardige Rechters dat we lang niet zo geslaagd vonden als zijn gelijknamige voorganger op de radio. Onder het motto Alles kan beter (nog zo'n legendarisch, kolderesk tv-programma, van en met Mark Uytterhoeven) gingen we, niet gehinderd door enige bescheidenheid, dan maar zelf aan de slag. Met een vierkoppig panel, een pianist en een professionele presentator.

Grappen en liedjes maken met en over de actualiteit en de BV's en andere beroemdheden die erin opduiken, daarbij gezwind zwierend met wonderlijke woordspelingen en tegelijk menig dubbele taalbodem verkennend: zo kan je de onszelf opgelegde opdracht het best omschrijven.

Het maken van De Taalsmid werd voor ons een aangename verslaving, de voorstellingen zelf werden een instant publiek succes. Dat noopte ons al snel tot het inlassen van twee opvoeringen per show en, tot aan de tiende editie, van twee nieuwe shows per jaar. Maar in 2005 gaven we de pijp aan Maarten, legden we er het bijltje bij neer en gooiden we de handdoek in de ring. Kwestie van het concept niet uit te melken, van niet in herhaling te vallen, van in schoonheid te eindigen.

Tot nog eens vijf jaar later "de goesting bleef kriebelen en bomma's recepten tegen kriebelende jeuk uitgeput raakten", dixit het persbericht dat in 2010 werd verspreid naar aanleiding van De Taalsmid come(t)back.

Eind november dit jaar zijn we al aan de veertiende editie toe (momenteel al druk gepromoot op Facebook).

Van waar we onze inspiratie blijven halen? Die wordt ons dagelijks haast op de schoot gebracht - al dan niet afgeluisterd door Obama - vanuit de Wetstraat en het paleis van Laken, getransporteerd door de Fyra, indien nodig per express geleverd dankzij de Walibi-voorsteekpas.

En toch is taalsmeden vooral hard werken. De betreurde Nederlandse auteur Gerrit Komrij beschreef het woordengeworstel, waartoe wij onszelf jaarlijks veroordelen, ooit treffend in een gedicht met een voor ons wel heel herkenbare titel:

De Taalsmid

De klinker en de medeklinker zijn
De weke onderbuik en het korset
Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn,
Het vormeloze in de steigers zet.

Zijn woorden, corpulent of slank van lijn,
Verenigen zich vloeiend tot couplet.
De moeiteloosheid, niet het rookgordijn,
Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed.

De taal, van A tot Z, is zijn fles wijn.
Halfdronken wordt er, zomaar voor de pret,
Een kind verwekt, een epos of kwatrijn,

Of iets daartussenin, zeg een sonnet,
Terwijl de lezer onbekend blijft met
Zijn worsteling met spekvet en balein.

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer, te veel spekvet kwekend door dat probleem met een van de 'baleinen' in mijn rug. Twee muzikale vrienden kwamen zoals afgesproken langs de achterdeur binnen.

Twaalf jaar later zijn de twee vrienden er nog. Net als het gezamenlijk gecomponeerde lied en het programma waarvoor het bedoeld was.

En ook het spekvet is gebleven.

vrijdag 7 juni 2013

Jozef en Maria

"Raar toch, dat je ondanks twintig jaar zonder gemeenschappelijke activiteiten gewoon de draad weer oppikt en babbelt alsof die twintig jaar er nooit geweest zijn."

Het waren niet alleen twintig jaar zonder gemeenschappelijke activiteiten, het waren ook twee decennia zonder spontane ontmoeting, zonder mailtje, zonder belletje. Hoe kon het ook anders? In onze VUB-jaren, toen we haast dagelijks samen op de trein richting Etterbeek stapten, was er nog geen sprake van mail en internet, laat staan van gsm's. En nadien: ik haast 7 op 7 druk doende als beginnend freelance journalist, zij als beloftevol anesthesist, nadien een tussenstop makend down under en in Nederland. Dan lopen mensen elkaar al wat minder makkelijk tegen het stilaan ouder wordende lijf.

Maar opeens zaten we samen aan een tafeltje in een brasserie, in het hart van ons geboortedorp. Twintig jaar nadat we elkaar uit het oog en het hart waren verloren. Ware het niet dat de waardin ons een lekker diner en ettelijke uren later subtiel duidelijk maakte dat ze de zaak wilde sluiten, we zaten er misschien nog te kletsen.

We groeiden samen op in de plaatselijke harmonie. Als kinderen van de twee families die de muziekvereniging in die jaren schraagden. Het werd je als dreumes niet gevraagd of je een instrument wilde leren bespelen. Dat was een vanzelfsprekendheid. Als de muziekmicrobe niet vanzelf begon te kriebelen, dan werd het speelplezier er onder zachte dwang wel ingelepeld. Tot het toch elke week - op woensdagavond - begon te jeuken om naar de repetitie te gaan. Al had dat niet alleen te maken met de oefenstonde an sich. Het achterafmoment aan de bar was een minstens even grote motivator.

Mijn vroegste herinnering aan onze gedeelde kindertijd? Dat zij, verkleed als Maria, en ik, als Jozef, rond Kerstmis of Nieuwjaar op stap gingen met de jeugdharmonie om bij 'verdienstelijke' leden een serenade te brengen. We waren nog te jong en te klein om zelf mee te spelen maar wel fier dat we er bij konden zijn. Om de kas te bewaken en de gulle giften in ontvangst te nemen.

Goed twintig jaar en honderden repetities, optochten, concerten, festiviteiten en VUB-treintochten later, doken we het échte leven in. Er bleef, door het 'werkmansbestaan' en de vaak onmenselijke uren die we elk klopten, geen tijd meer voor de harmonie (hoewel ik haar ooit gezworen had daar nooit mee te zullen stoppen - een mens zweert wel meer dure eden als hij jong en onbezonnen is). En zo ging elk zijns weegs, de eigen passie achterna, de eigen toekomst tegemoet.

Een verjaardagsberichtje via Facebook heeft ons onlangs, nog eens twintig lentes later, weer 'aan de klap' gebracht. Doen afspreken. Doen bijpraten. Over werk en politiek. Over familie en relaties. Over brillen en gezondheid. Over grijze haren en een kaal hoofd.

"Alsof die twintig jaar er nooit geweest zijn", zoals ze het nadien omschreef (de grijze haren en het kale hoofd uiteraard gemakshalve buiten beschouwing gelaten). "Ge ziet wat dat doet, ne keer Jozef en Maria spelen: 't smeedt nen band voor 't leven."

Over koers hebben we het nog niet gehad samen, beiden liefhebbers van het wielrennen zijnde. Dat is iets voor deze zomer. Op ons terras. Bij een goed glas.

Hoe ze zich voor die ontmoeting moet verkleden, hebben we nog niet afgesproken. Ze zal wat creatief uit de hoek moeten komen want deze Jozef heeft in haar afwezigheid ondertussen zijn Maria-voor-het-leven al gevonden. Op haar heb ik bijna veertig jaar moeten wachten.

Een mens moet wat geduld hebben in 't leven. En chance.

zaterdag 1 juni 2013

Bescheiden rolletje

"Bedankt voor de lessen", zei ze. Het klonk welgemeend.

"Graag gedaan", zei ik.

Een eerste eigen interview doen én uitschrijven. Dat was de laatste opdracht voor de goed 90 studenten aan wie ik het afgelopen academiejaar Journalistieke Praktijk en Introductie tot Redactie- en Interviewtechnieken mocht doceren. Studenten die het eerste jaar Journalistiek volgen aan de hogeschool die vernoemd is naar de lakenkoopman en makelaar die in de 14de eeuw als opstandelingenleider de (economische) strijd aanging met de Franse bezetter en vandaag de wandel en (vooral) handel in zijn stad nog steeds in het oog houdt van op de Vrijdagmarkt.

Hoe schrijf je een goed nieuwsbericht (weze het in een krant of op een nieuwssite, weze het eentje dat wordt voorgelezen op radio of tv)? Hoe ziet een degelijke nieuwskop eruit? Wat moet je al in de inleiding van een artikel schrijven en wat kan verderop nog worden verteld? Hoe ga je om met bronvermelding? Hoe moet je citaten correct verwerken? Hoe maak je van een Frans of Engelstalig telexbericht een kort (Nederlands) krantenstukje? Wat zijn de valkuilen van een door een overheids- of privé-instantie verstuurd persbericht waar je als journalist niet mag intrappen? En hoe zet je gesproken interviewtaal om in een correct Nederlands zonder de nuances en de sfeer van het gesprek geweld aan te doen?

Het zijn maar een paar van de vragen die we in de praktijklessen met die jonge journalisten in spe proberen te behandelen. Om hen een basis te bieden. Om hen op weg te helpen bij het realiseren van hun studie- en beroepsdromen. Of om hen met hun voetjes (soms vrij stevig) op de grond te zetten, dat gebeurt uiteraard ook.

In de laatste les van het semester moesten ze hun eerste volwaardige interview uitschrijven. Een interview dat ze enkele dagen of weken voordien - in veel gevallen waarschijnlijk met trillende benen en een bibberende stem - hadden afgenomen. En dan zat het erop, de praktijklessen die voor heel wat eerstejaarsstudenten Journalistiek steeds weer een heuse reality check blijken.

Twee dingen probeer ik hen allemaal, nog los van de inhoud van die lessen, op het hart te drukken:
(1) wees gebeten om te weten (volg de actualiteit en maak er een gewoonte van, een passie, om 'mee' te zijn met wat er rond jou en in de wereld gebeurt)
(2) wees journalistiek actief (schrijf of maak reportages, voor een heuse krant of een vrije radiozender, voor een studententijdschrift of een verenigingenblad, dat maakt niet zoveel uit, maar oefen je pen en je journalistiek instinct al tijdens je opleiding)

Wat ze daarvan onthouden en oppikken? Wat hun eigenlijke journalistieke dromen zijn? Dat kan ik niet inschatten. Wie weet zie ik er later wel ergens eentje opduiken in de media, eentje van wie ik kan zeggen: "Daaraan heb ik nog les gegeven" (al klinkt dat dan nogal pedant). Maar voor hetzelfde geld krijg ik tenenkrullende uksels van wat ik lees of hoor, en zwijg ik stilletjes over mijn (bescheiden) rol in de opleiding van de kersverse journalist in kwestie.

Toch kan ook een bescheiden rolletje cruciaal zijn (dat leerde ik in het amateurtheater).

Dus als één studente op het einde van de lessenreeks vriendelijk en oprecht "Bedankt voor de lessen" zegt, antwoord ik met plezier en even gemeend: "Graag gedaan".