zondag 22 december 2013

Kleine meisjes worden groot

Seulement pour le plaisir des yeux. Zo heette de theaterproductie waarin ik voor het laatst acteerde - omdat de toneelmicrobe niet meer zo hard kriebelde.

Het was eind april 1999 en we speelden in de Gentse Tinnenpot.

Daar heb ik haar leren kennen. Als een van mijn medespeelsters. Als een klein meisje, nog. Amper 14 jaar. Zij uit Merchtem - waar ik tot dan in een theatergezelschap actief was - en ik uit Asse. Ik speelde taxi voor haar, om samen naar de repetities in de Arteveldestad te rijden. En ik zette haar nadien netjes thuis af.

Georges Perec
Seulement pour le plaisir des yeux was een bewerking van de imposante roman La vie mode d'emploi van Georges Perec (1936-1982). Het magnus opus van de Pools-Franse auteur is een verzameling van honderden verhalen van evenveel bewoners van een Parijs' appartementsgebouw. De jonge regisseur Katrin Verlende zette twaalf van die personages op scène. Om ze daar hun leven te laten inrichten. Om ze daar over hun leven te laten vertellen. Als in een micro-maatschappij, waarin iedereen vooral naast elkaar leeft.

Ik kroop voor de gelegenheid in en onder de huid van Adrien Jérôme, een uitgebluste schrijver die ooit succes had maar later de kost moest verdienen met het vertalen van kindergedichtjes. En zij, zij speelde een van de zusjes Breidel, de jongste bewoners van het pand, wier ouders waren vermoord.

Vorig jaar pas heb ik haar teruggezien. Ruim dertien jaar later - ondertussen was ze een volleerde actrice én zangeres geworden. Het was op tv, nota bene. In Iedereen Beroemd, de opvolger van het ongeëvenaarde Man Bijt Hond. Ze mocht het programma één dag per week uitgeleide doen. Met een ukeleleliedje.

En ik dacht: 'Kleine meisjes worden groot. En grappig.'

Ze heeft nu een heuse single uit. Met Nele Needs a Holiday, de meidengroep waarmee ze in 2010 al de jury van Humo's Rock Rally charmeerde. Háár meidengroep.

Nele maakt liedjes over gênante of eerder tragikomische situaties waar ze blijkbaar een patent op heeft (althans, dat wil ze ons toch doen geloven). Liedjes over dingen die mislopen. Over dingen die ze beter niet had gedaan. Zoals extreem opvallend uit de bol gaan, met - naar eigen zeggen - 'zeer subversieve danspassen', op een feestje waar dat niet echt wordt geapprecieerd.

Daar gaat haar recentste liedje over.

Of ik het clipje dat bij die single hoort, wilde delen op Facebook, vroeg ze. 'Ik zal dat eerst eens aandachtig en kritisch bekijken', dacht ik. En ik vond het hilarisch.

Maar u hoeft me niet op mijn woord te geloven. Oordeel zelf (en geneer u niet voor de plaatsvervangende schaamte: 't is maar om te lachen).

dinsdag 10 december 2013

Madiba

Madiba 1918-2013
Madiba is dood en begraven. Wereldleiders uit de vier windstreken brachten de eerste zwarte president van Zuid-Afrika nog een laatste eresaluut. En ik, ik moest tijdens de begrafenis van Nelson Mandela denken aan de eerste twee weken van december 2007. Toen zat ik met een bende jonge maar getalenteerde muzikanten zelf in Zuid-Afrika. Voor het Southern Wind-project, met een blank jeugdorkest van bij ons (Transpiradansa!) en zwarte zanger(e)s(sen) van ginder. 

Het werd een onvergetelijke trip. Al moest ik bij het heengaan van hét symbool van de strijd tegen de apartheid vaststellen dat de herinneringen aan dat prachtige land vol tegenstrijdigheden al serieuze vervagingsverschijnselen beginnen te vertonen.

Gelukkig heb ik van die orkestreis enkele dagboeknotities bijgehouden. Ik heb ze nog eens opgediept en doorgenomen. En het begon alweer te kriebelen om nog eens naar ginds af te reizen...

Tranpsiradansa! met Southern Wind

Aan de ene kant van de snelweg een nette wijk met relatief kleine maar mooie huizen, allemaal afgeschermd met een hek en - zoals in alle betere wijken - daarop de naam van de beveiligingsfirma die er de bewaking waarneemt. Aan de andere kant van diezelfde snelweg een krottenwijk, met in golfplaten opgetrokken barakken. Veel contrasterender kon het beeld bij het binnenrijden van Johannesburg nauwelijks zijn.

Een wolkbreuk die de straten in een mum van tijd blank zet. Meer zelfs: een regenval die zo hevig is dat een bruine waterstroom alle verkeer quasi onmogelijk maakt. Ook dat is Zuid-Afrika.

We ondervonden het bij ons bezoek aan het Ipelegeng-centrum in Soweto. Soweto is de South Western Township van Johannesburg waar de zwarte bevolking in de beginjaren van de Apartheid, bijna zestig jaar geleden, naartoe werd gedreven. Jo’burg was toen dé stad van de goudontginning. Zwarten werden er door de blanke industriëlen uitgebuit: ze moesten er werken in miserabele omstandigheden voor bijna geen geld. Van heinde en verre kwamen ze naar Johannesburg maar huisvesting kregen ze er aanvankelijk niet. Het ontstaan van de township was – hoe pover de behuizing ook – een resultaat van één van de vele sociale ‘struggles’ van de autochtone bevolking in de naoorlogse jaren.

Op weg naar Soweto hebben we eindelijk, het échte Zuid-Afrika gezien. Johannesburg is, let’s face it, een vrij westerse stad. Het is maar bij het verlaten van het centrum en het binnenrijden van de buitenwijken dat je het echte plaatje te zien krijgt. De barakken waarin de zwarten wonen, de kinderen die op straat spelen zonder westers of ander speelgoed, de mensen die noodgedwongen het grootste deel van de dag op straat doorbrengen, de armen die op de vuilnisbelt op zoek gaan naar nog bruikbare materialen, een huwelijk – jawel – dat door heel de wijk luidruchtig wordt meegevierd... We kregen het in nauwelijks een halfuur tijd allemaal voorgeschoteld.

We konden ter plekke uiteraard ook niet buiten twee musea over het meest verschrikkelijke deel van de recente Zuid-Afrikaanse geschiedenis...

We bezochten het Apartheidsmuseum. Van een aangrijpende belevenis gesproken. Met videobeelden, pancartes, beelden, verhalen en authentieke documenten, in een heel indrukwekkende setting, liepen we zo door enkele decennia van rassensegregatie én kregen we bovendien de historische achtergronden van een van de meest afschuwelijke politieke systemen van geïnstitutionaliseerd racisme voorgeschoteld. Onze zwarte zanger(e)s(sen) wilden niet mee naar binnen. "Een té emotionele belevenis", klonk het.

Nadien naar het Hector Peterson-museum gereden – na ruim een halfuur wachten omdat de straten zo goed als overstroomd waren. Alweer een beklemmende ervaring. De 13 jaar jonge knaap naar wie het museum werd genoemd, was maar één van de 565 jongeren die op 16 juni 1976 omkwam toen de politie het vuur opende op een massabetoging van zwarte scholieren. Die protesteerden tegen het feit dat ze hun lessen biologie, aardrijkskunde of wiskunde niet alleen in het Engels – voor hen, na onder meer het Zulu ook al een tweede taal – maar voortaan ook in het Afrikaans zouden krijgen (de taal die door de Nederlandse kolonisator al in de 17de eeuw in het zuiden van het zwarte continent
werd ingevoerd).

Internationals, nota bene - speelde zich een ontroerend moment af. Op een van de laatste nummers begon een oudere dame helemaal alleen voor het podium te dansen.

Mama Soweto
Toen we aan het eind van onze concertreis in een uitgeleefd zaaltje in de sloppenwijken van Soweto een concert mochten spelen - samen met de Vlaamse band

Onze dirigent kreeg er zowaar tranen van in de ogen. En ik, ik heb er een foto van genomen. En bij terugkomst, in ons koude Belgenlandje, heb ik er een liedtekst over geschreven, later nog ingezongen en opgenomen door onze Zuid-Afrikaanse vrienden. Want alleen zij konden zo goed de hoop vertolken in de blues van een song.



De blues is niet verdwenen met het afschaffen van de apartheid.
Met het heengaan van Madiba zal (hopelijk) ook de hoop niet verdwijnen.


Mama Soweto

A sunny Jo’burg
Soweto Sunday
When you were dancing
While we just played our song

Y’looked like the old girl
Who walks the Streets of London
With clothes as rags that fit in two bags
Like everything you own

Your flashy worn out sneakers
Never did take you elsewhere
Like fate did never lead you
to grief or to despair

So you keep dancing, Mama
As lonely as you do
And we’ll keep tryin’ to join you in chantin’:
“Amandla awethu” 


maandag 2 december 2013

Uit het oog verloren

De ene, die wou trucker worden. De andere: friturist.
Iemand droomde van IT. En ik werd journalist.

Het was eind juni en we voelden ons klaar voor wat de rest van ons leven zou worden. Het post-humanioraleven. Hét leven, kortom. Want dat zou nu pas echt gaan beginnen, dachten we. Al speelde dat leven zich vanaf dan voor iedereen toch op een iets andere plaats af: in het leger, op het bureautje van de eerste werkgever of, gewoon, op ietwat andere schoolbanken (die van hogeschool of universiteit), in veel grotere klaslokalen die ze 'aula's' noemden en met véél meer studenten dan er ooit in 'onze' kleine klasgroepjes hadden gezeten.

Hoe dan ook: het kriebelde om eraan te beginnen. Aan weet-ik-veel wat. Zolang het maar elders was. Want we wilden uitzwermen. Uitvliegen. De vleugels strekken. Weg van waar we zaten (wisten wij veel dat we toch nog zouden te maken krijgen met de onontkoombaarheid van het bekende cliché, dat we de eens zo verguisde schooljaren later 'de schoonste tijd van ons leven' zouden noemen).

Om de leerkrachten van toen gerust te stellen: we zijn allemaal aan 'iets' begonnen. En we zijn allemaal 'iets' geworden. Van immoman tot airhostess. Van huisvrouw tot secretaresse.

Pas 26 jaar na datum hebben we dat voor het eerst kunnen vaststellen. Ruim een kwarteeuw nadat we als 18-jarigen de schoolpoort achter ons hoorden dichtslaan.

6ST, Zellik, 1986-1987. 
'Het klasje is bijna volledig / de foto is wel wat vergeeld' zong Johan Verminnen al in 1984. Het had de soundtrack van onze klassenreünie kunnen zijn, afgelopen weekend...

De klassenreünie van 6ST en 6BI. Van het Gemeentelijk Instituut voor Secundair Onderwijs in Zellik. Afstudeerjaar 1987 - nog geen tien jaar later zou de school ophouden te bestaan. 

Ondanks die paar kilootjes meer hier en daar - of die bril die in vervlogen tijden nog niet op onze neus stond - zagen we er met z'n allen nog goed uit, vonden we. Niet dat we dat met zo veel woorden hebben gezegd; het leek meer op een stilzwijgende overeenkomst die met algemeenheid van stemmen als goedgekeurd werd beschouwd.

5BI, Zellik, 1985-1986.
Veertigers, ondertussen, van wie sommigen met kinderen die al ouder zijn dan wij waren, de dag dat we elkaar uit het oog verloren.

Veertigers, ondertussen, en dus zelf al ouder dan heel wat van die leraressen toen die in de klas voor onze jeugdige neus stonden - en in onze (puber)ogen 'oude madammen' waren. We weten nu wel beter.

Veertigers, ondertussen, met eigen levens die zich, op een enkele uitzondering na, nog dicht rond de spreekwoordelijke kerktoren afspelen. Honkvast als we blijkbaar zijn. Van dat uitvliegen en uitzwermen is dus niet veel terecht gekomen. Alvast niet in letterlijke zin.

Het klasje was bijna volledig, de foto inderdaad vergeeld. Maar de ambiancemakers van toen, bleken ook nu nog de grapjassen van dienst. De zotte doos van vroeger had nog altijd even veel deugnieterij in de ogen. En de stille meisjes van weleer genoten ook tweeëneenhalf decennium later nog steeds van aan de zijlijn, zonder er veel woorden aan vuil te maken.

Ten afscheid hebben we onze geloften hernieuwd. Dat we nog eens zouden afspreken. Dat we het niet bij deze ene gelegenheid zouden laten.

En dat het nu geen 26 jaar meer zou duren.

zondag 24 november 2013

Partners in crime

't Is niet dat ik een echte taalpuritein ben, maar als er iets is waar ik de vliegende uksels van krijg, dan is het wel de toenemende insijpeling van Engelse termen in het Nederlands. Vooral omdat we ons te vaak als luie taalgebruikers gedragen: we doen nauwelijks nog de moeite om te zoeken naar bestaande - laat staan: nieuwe - Nederlandse (of Vlaamse) equivalenten voor die woorden die ons hoofdzakelijk vanuit een Angelsaksisch geïnspireerde wereldeconomie door de strot worden geramd. 

Omdat iemand het initiatief moet nemen om die trend te keren, ben ik gestart met een diepgaand onderzoek naar mogelijkheden om het Engels radicaal uit onze taal te bannen.

Ik heb daarom op basis van eigen research een swot-analyse gemaakt en dankzij de input van een aantal senior managers heb ik een draft gemaakt van de agenda voor een kick-off meeting van een project ter zake, met op het to-do-lijstje een aantal issues die al in de pipeline zitten en waarop we dan kunnen focussen.

Hopelijk moeten we dat niet meer cancelen omdat iemand moet babysitten op de kids want anders is het weer doodelen geblazen voor een nieuwe date en dat zal niet makkelijk zijn om die nog te schedulen.

De eerste twee items dat is echt peanuts, die kunnen we misschien nog skippen of uitstellen tot na de break, want anders gaan we een bottle neck creëren. Maar de brainstorm is geen business as usual: die is echt belangrijk om eens out-of-the-box te denken.

Op basis van de output van dat proces kunnen we dan een checklist maken en die in een format gieten en op een website plaatsen. Ik kan ook een powerpointje publiceren met handoutsDan kan iedereen dat mits een beetje te scrollen gewoon downloaden en eventueel printen. We kunnen ook een app ontwikkelen voor iPad en smartphones.

De results zou ik dan op Facebook zetten waar iedereen ze kan liken of sharen. Dan kunnen we zelf even een time-out nemen en wachten op eventuele feedback. Al is dat misschien not done?

Anyway, de behandeling van de uiteindelijke content: die zou ik outsourcen. Daarvoor kunnen we een aantal junior employees aanwerven, maar of dat mogelijk is moet ik nog eens checken bij human resources, want misschien is dat wishful thinking.

Fans van deze aanpak mogen via deze blog gerust laten weten of ze dit voorstel okay vinden want ik ben nog op zoek naar een aantal partners in crime...

zaterdag 31 augustus 2013

De helaasheid der littekens

Een jonge papa leert zijn zoontje fietsen op twee wielen.
Het jongetje heeft een opvallende afwijking naar links.
Hij belandt steevast in het maïsveld.
Dat maakt dat hij wel zacht valt.
En dat hij er geen littekens aan overhoudt.

De beruchte Strobbe-broers die in film én boek
hun Aalsters dorp onveilig maken.

Het is een simpele maar ook pakkende en symbolisch veelzeggende scène die de film De helaasheid der dingen afsluit. De prent schetst een hilarisch maar tegelijk schrijnend beeld van de rauwe onderbuik van de samenleving in en rond de stad der Ajuinen, waarin de (fictieve) schrijver Gunther Strobbe - alter ego van auteur Dimitri Verhulst - opgroeide. De superlatief van 'marginaal' is, zo blijkt, niet voor niets 'margin-Aalst'.

Waar hij zelf zwaar getekend is door zijn armoedige jeugdjaren en het rijkelijk met bier overgoten milieu waarin hij is opgegroeid, doet het hoofdpersonage zijn nochtans niet gewenste zoon (en meteen ook het verhaal) uitgeleide door hem op twee wielen te leren fietsen. Hoewel de schrijver zelf jaren eerder zonder veel medelijden - met meer slaag dan eten - in de dieperik van het echte leven werd geduwd, behoedt hij zijn eigen bloed enkele tientallen jaren later voor al te veel valpartijen en bijhorende littekens.

Zelf heb ik weinig of geen littekens aan mijn jeugd overgehouden. Letterlijk noch figuurlijk. Mijn huid bleef jarenlang - op de vele eczeemkloven en krabwonden na - ongeschonden.

Het kofferdeksel heeft me genekt.

Tot ik vier jaar geleden op een maandagmorgen, bij terugkomst van een folky zomerfestival in de Westhoek, iets uit de koffer van mijn Chrysler PT Cruiser haalde. Nog enigszins verdwaasd door de ochtendlijke vroegte en de roes van het geslaagde muzikale weekend, klopte ik het hoge kofferdeksel dicht, niet goed beseffend dat ik er zelf nog gedeeltelijk onder stond. Gevolg: een hevig bloedend gat in mijn voorhoofd dat met enkele draadjes moest worden gehecht.

Het litteken zit ondertussen gelukkig grotendeels verscholen in één van de zich snel voortplantende rimpels onder mijn al lang verdwenen haarlijn.

Pijn doet het niet meer. Het ukselt wel nog af en toe.

woensdag 24 juli 2013

Een zweterige zwanenzang

Karel Waeri (1842-1898).
Een zomerdag met tropische temperaturen is niet meteen het uitgelezen moment om je terug te trekken in een snikheet theaterzaaltje. Tenzij het Gentse Feesten zijn, dat zaaltje de Minard is, en een vriend van jaren er een voorstelling speelt. Over Koarelke Waeri (1842-1898), een Gentse volkszanger met een nalatenschap van ruim 500 liederen, waaronder heel wat 'vuile' en 'vettige' (in Waeri's thuishaven 'vetjes' genoemd). Dat 'rode oortjes'-repertoire bewaarde hij tijdens zijn optredens steevast voor de late uurtjes; na zijn dood werden ze (uit schroom) in een apart bundeltje verzameld en verkocht.

Acteur en muzikant van dienst: Wim Claeys. De trekzakspeler die eind jaren negentig met Ambrozijn als meedogenloze nieuwlichter het stof van de Vlaamse volksmuziek blies. De Boombal-bedenker die met zijn vuile maar getalenteerde voeten een geactualiseerd spoor trok door de toenmalige balscene en zo de weg wees aan een nieuwe generatie jongeren die de de folk en de bijhorende danstraditie ontdekte. De folkmodernist is echter nooit de 'wegbereiders' van weleer vergeten: met het vorderen der jaren lijkt ook zijn respect voor het muzikale erfgoed te zijn toegenomen.

Wim vervelde van muzikant
tot cabaretier.
Wim vervelde de jongste jaren zoetjesaan tot een cabaretier, wat niet mag verwonderen: bij Ambrozijn voelde hij zich ook al geroepen de grapjas uit te hangen en het publiek tussen de nummers door menig blaasken wijs te maken. "Het heeft er altijd al in gezeten, madame."

Hadden we na Wims eerste onemanshow Niet tevreden, geld kwijt nog zoiets van 'schoenmaker blijf bij je leest', na het zien van De zwanenzang van Karel Waeri kan de Gentenaar wat ons betreft zijn theatertoekomst met een pak meer vertrouwen tegemoet zien.

Het Waeri-standbeeld van Walter De Buck.
Anderhalf uur lang kruipt de prille veertiger in de huid van de legendarische volkszanger aan wie de al even vermaarde strop Walter De Buck bijna 15 jaar geleden een ruim 5 meter hoog robuust beeldhouwwerk wijdde. Dat staat sindsdien in de Arteveldestad te pronken naast de Sint-Jacobskerk: bovenop de massieve, granieten zuil pronkt vioolspeler Waeri, met onder zich, in hoogreliëf, de kenmerkende figuren die zijn liedjes bevolkten. Miljoenen mensen liepen er al straal voorbij. Wij deden na de opvoering met plezier een klein omwegje om er nog even, letterlijk, bij stil te staan. Op vraag van Wim Claeys, trouwens.

Die had genoeg aan een oud vloerkleed als speelvlak, een tafeltje, een stoel en een kastje met zijn instrumenten om vorm te geven aan het beperkte universum dat het bescheiden leven van Karel Waeri in de tweede helft van de 19de eeuw verbeeldde. Geboren in een arm gezin van wevers, in een van de vuilste buurten van het Gent van die tijd, mag het niet verbazen dat Koarelke het in al zijn liederen consequent opneemt voor de zwaksten in de maatschappij.

Net als het rijke oeuvre van Waeri is het programma dat Wim Claeys er over maakte één langgerekt protestlied tegen de twee grote K's tegen wiens schenen ook vandaag, zo'n 150 jaar na Waeri's beginjaren als kritisch volkszanger, nog gretig wordt geschopt: de Kerk en het Kapitaal. Dat maakt de voorstelling, voor de goede verstaander, nog brandend actueel.

Net zo min als een pompeus decor heeft de acteur/auteur veel changementen nodig om, af en toe, uit zijn Waeri-rol te stappen en vervolgens als verteller de vrij korte en dramatisch afgebroken levensloop van zijn alter ego te duiden. Hij hoeft daarvoor alleen maar zijn brilletje af te zetten en tijdelijk afstand te doen van zijn plat-Gentse tongval.

In die eerder minimalistische aanpak herkenden we alvast de hand van Mich Walschaerts, een van de Kommil Foo-broers. Hij slaagde er als coach in om van de muzikant Wim Claeys ook een acteur te maken. Eén die de humor die hem eigen is, durft te combineren met gedoseerde ontroering. Waeri was daar ook een virtuoos in, al bediende hij zich in zijn liedjesteksten net zo graag van bijtend cynisme en een vleugje ironie.

Die liedjes werden door de 19de-eeuwse volkszanger naar verluidt vertolkt met een krijsende neusstem en een krassende viool. Dan doet Wim Claeys het beter: met de hem vertrouwde diatonische accordeon ontpopt de instrumentalist van weleer zich tot een meer dan verdienstelijk vertolker van het oude repertoire (dat hij nota bene nog gedeeltelijk van nieuwe muziek voorzag, volledig in de stijl van de jaren stillekes).

De zwanenzang van Karel Waeri is een voorstelling die, door haar eenvoud, nooit zwaar wordt, hoewel de referenties aan de miserie en de uitbuiting van de textielarbeiders in het midden van de jaren 1800 niet van de lucht zijn. Het is een voorstelling die, ondanks de plezante luchtigheid waarmee ze is gebracht, blijft plakken. Net als het zweet van die zomerdag met zijn tropische temperaturen - de daardoor veroorzaakte uksels hebben we er voor één keer graag bij genomen.

donderdag 20 juni 2013

Spekvet en balein

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer - ik zou er, met een hernia als boosdoener, negen weken aan gekluisterd blijven, mijn benen in een hoek van 90 graden op een stapel kussens gelegd, de achterdeur permanent open zodat bezoekers niet aan de voordeur hoefden aan te bellen en ik niet om de haverklap mijn bed uit moest. Talloze films heb ik toen bekeken, me toegestopt door vrienden. Tot vervelens toe. Om die ruim zestig dagen zonder al te veel verveling door te komen. Ik wou van pure frustratie om zoveel gedwongen onbewogenheid de muren opkruipen, al was zelfs dat me niet gegund, gezien mijn verplicht horizontale toestand.

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer en twee muzikale vrienden kwamen zoals afgesproken langs de achterdeur binnen. De ene had ik midden jaren negentig als mondharmonicaspeler leren kennen via het kleinkunstgroepje waarmee ik af en toe optrad, de andere kende ik voordien vooral als leraar en begaafd pianist.

We hebben toen samen een lied gecomponeerd. Iets wat we als afsluiter konden gebruiken voor het humoristisch programma dat in juni van dat jaar in première zou gaan. We hadden op dat moment nog niet het vermoeden, laat staan de ambitie, om er meer dan een decennium later nog mee bezig te zijn.

Een pianist en een presentator: meer heeft een Taalsmid-panel niet nodig.
De Taalsmid. Zo doopten we onze show. Losjes geïnspireerd op het toenmalige populaire tv-programma De Rechtvaardige Rechters dat we lang niet zo geslaagd vonden als zijn gelijknamige voorganger op de radio. Onder het motto Alles kan beter (nog zo'n legendarisch, kolderesk tv-programma, van en met Mark Uytterhoeven) gingen we, niet gehinderd door enige bescheidenheid, dan maar zelf aan de slag. Met een vierkoppig panel, een pianist en een professionele presentator.

Grappen en liedjes maken met en over de actualiteit en de BV's en andere beroemdheden die erin opduiken, daarbij gezwind zwierend met wonderlijke woordspelingen en tegelijk menig dubbele taalbodem verkennend: zo kan je de onszelf opgelegde opdracht het best omschrijven.

Het maken van De Taalsmid werd voor ons een aangename verslaving, de voorstellingen zelf werden een instant publiek succes. Dat noopte ons al snel tot het inlassen van twee opvoeringen per show en, tot aan de tiende editie, van twee nieuwe shows per jaar. Maar in 2005 gaven we de pijp aan Maarten, legden we er het bijltje bij neer en gooiden we de handdoek in de ring. Kwestie van het concept niet uit te melken, van niet in herhaling te vallen, van in schoonheid te eindigen.

Tot nog eens vijf jaar later "de goesting bleef kriebelen en bomma's recepten tegen kriebelende jeuk uitgeput raakten", dixit het persbericht dat in 2010 werd verspreid naar aanleiding van De Taalsmid come(t)back.

Eind november dit jaar zijn we al aan de veertiende editie toe (momenteel al druk gepromoot op Facebook).

Van waar we onze inspiratie blijven halen? Die wordt ons dagelijks haast op de schoot gebracht - al dan niet afgeluisterd door Obama - vanuit de Wetstraat en het paleis van Laken, getransporteerd door de Fyra, indien nodig per express geleverd dankzij de Walibi-voorsteekpas.

En toch is taalsmeden vooral hard werken. De betreurde Nederlandse auteur Gerrit Komrij beschreef het woordengeworstel, waartoe wij onszelf jaarlijks veroordelen, ooit treffend in een gedicht met een voor ons wel heel herkenbare titel:

De Taalsmid

De klinker en de medeklinker zijn
De weke onderbuik en het korset
Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn,
Het vormeloze in de steigers zet.

Zijn woorden, corpulent of slank van lijn,
Verenigen zich vloeiend tot couplet.
De moeiteloosheid, niet het rookgordijn,
Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed.

De taal, van A tot Z, is zijn fles wijn.
Halfdronken wordt er, zomaar voor de pret,
Een kind verwekt, een epos of kwatrijn,

Of iets daartussenin, zeg een sonnet,
Terwijl de lezer onbekend blijft met
Zijn worsteling met spekvet en balein.

Het was mei 2001. Ik lag op mijn bed in de huiskamer, te veel spekvet kwekend door dat probleem met een van de 'baleinen' in mijn rug. Twee muzikale vrienden kwamen zoals afgesproken langs de achterdeur binnen.

Twaalf jaar later zijn de twee vrienden er nog. Net als het gezamenlijk gecomponeerde lied en het programma waarvoor het bedoeld was.

En ook het spekvet is gebleven.

vrijdag 7 juni 2013

Jozef en Maria

"Raar toch, dat je ondanks twintig jaar zonder gemeenschappelijke activiteiten gewoon de draad weer oppikt en babbelt alsof die twintig jaar er nooit geweest zijn."

Het waren niet alleen twintig jaar zonder gemeenschappelijke activiteiten, het waren ook twee decennia zonder spontane ontmoeting, zonder mailtje, zonder belletje. Hoe kon het ook anders? In onze VUB-jaren, toen we haast dagelijks samen op de trein richting Etterbeek stapten, was er nog geen sprake van mail en internet, laat staan van gsm's. En nadien: ik haast 7 op 7 druk doende als beginnend freelance journalist, zij als beloftevol anesthesist, nadien een tussenstop makend down under en in Nederland. Dan lopen mensen elkaar al wat minder makkelijk tegen het stilaan ouder wordende lijf.

Maar opeens zaten we samen aan een tafeltje in een brasserie, in het hart van ons geboortedorp. Twintig jaar nadat we elkaar uit het oog en het hart waren verloren. Ware het niet dat de waardin ons een lekker diner en ettelijke uren later subtiel duidelijk maakte dat ze de zaak wilde sluiten, we zaten er misschien nog te kletsen.

We groeiden samen op in de plaatselijke harmonie. Als kinderen van de twee families die de muziekvereniging in die jaren schraagden. Het werd je als dreumes niet gevraagd of je een instrument wilde leren bespelen. Dat was een vanzelfsprekendheid. Als de muziekmicrobe niet vanzelf begon te kriebelen, dan werd het speelplezier er onder zachte dwang wel ingelepeld. Tot het toch elke week - op woensdagavond - begon te jeuken om naar de repetitie te gaan. Al had dat niet alleen te maken met de oefenstonde an sich. Het achterafmoment aan de bar was een minstens even grote motivator.

Mijn vroegste herinnering aan onze gedeelde kindertijd? Dat zij, verkleed als Maria, en ik, als Jozef, rond Kerstmis of Nieuwjaar op stap gingen met de jeugdharmonie om bij 'verdienstelijke' leden een serenade te brengen. We waren nog te jong en te klein om zelf mee te spelen maar wel fier dat we er bij konden zijn. Om de kas te bewaken en de gulle giften in ontvangst te nemen.

Goed twintig jaar en honderden repetities, optochten, concerten, festiviteiten en VUB-treintochten later, doken we het échte leven in. Er bleef, door het 'werkmansbestaan' en de vaak onmenselijke uren die we elk klopten, geen tijd meer voor de harmonie (hoewel ik haar ooit gezworen had daar nooit mee te zullen stoppen - een mens zweert wel meer dure eden als hij jong en onbezonnen is). En zo ging elk zijns weegs, de eigen passie achterna, de eigen toekomst tegemoet.

Een verjaardagsberichtje via Facebook heeft ons onlangs, nog eens twintig lentes later, weer 'aan de klap' gebracht. Doen afspreken. Doen bijpraten. Over werk en politiek. Over familie en relaties. Over brillen en gezondheid. Over grijze haren en een kaal hoofd.

"Alsof die twintig jaar er nooit geweest zijn", zoals ze het nadien omschreef (de grijze haren en het kale hoofd uiteraard gemakshalve buiten beschouwing gelaten). "Ge ziet wat dat doet, ne keer Jozef en Maria spelen: 't smeedt nen band voor 't leven."

Over koers hebben we het nog niet gehad samen, beiden liefhebbers van het wielrennen zijnde. Dat is iets voor deze zomer. Op ons terras. Bij een goed glas.

Hoe ze zich voor die ontmoeting moet verkleden, hebben we nog niet afgesproken. Ze zal wat creatief uit de hoek moeten komen want deze Jozef heeft in haar afwezigheid ondertussen zijn Maria-voor-het-leven al gevonden. Op haar heb ik bijna veertig jaar moeten wachten.

Een mens moet wat geduld hebben in 't leven. En chance.

zaterdag 1 juni 2013

Bescheiden rolletje

"Bedankt voor de lessen", zei ze. Het klonk welgemeend.

"Graag gedaan", zei ik.

Een eerste eigen interview doen én uitschrijven. Dat was de laatste opdracht voor de goed 90 studenten aan wie ik het afgelopen academiejaar Journalistieke Praktijk en Introductie tot Redactie- en Interviewtechnieken mocht doceren. Studenten die het eerste jaar Journalistiek volgen aan de hogeschool die vernoemd is naar de lakenkoopman en makelaar die in de 14de eeuw als opstandelingenleider de (economische) strijd aanging met de Franse bezetter en vandaag de wandel en (vooral) handel in zijn stad nog steeds in het oog houdt van op de Vrijdagmarkt.

Hoe schrijf je een goed nieuwsbericht (weze het in een krant of op een nieuwssite, weze het eentje dat wordt voorgelezen op radio of tv)? Hoe ziet een degelijke nieuwskop eruit? Wat moet je al in de inleiding van een artikel schrijven en wat kan verderop nog worden verteld? Hoe ga je om met bronvermelding? Hoe moet je citaten correct verwerken? Hoe maak je van een Frans of Engelstalig telexbericht een kort (Nederlands) krantenstukje? Wat zijn de valkuilen van een door een overheids- of privé-instantie verstuurd persbericht waar je als journalist niet mag intrappen? En hoe zet je gesproken interviewtaal om in een correct Nederlands zonder de nuances en de sfeer van het gesprek geweld aan te doen?

Het zijn maar een paar van de vragen die we in de praktijklessen met die jonge journalisten in spe proberen te behandelen. Om hen een basis te bieden. Om hen op weg te helpen bij het realiseren van hun studie- en beroepsdromen. Of om hen met hun voetjes (soms vrij stevig) op de grond te zetten, dat gebeurt uiteraard ook.

In de laatste les van het semester moesten ze hun eerste volwaardige interview uitschrijven. Een interview dat ze enkele dagen of weken voordien - in veel gevallen waarschijnlijk met trillende benen en een bibberende stem - hadden afgenomen. En dan zat het erop, de praktijklessen die voor heel wat eerstejaarsstudenten Journalistiek steeds weer een heuse reality check blijken.

Twee dingen probeer ik hen allemaal, nog los van de inhoud van die lessen, op het hart te drukken:
(1) wees gebeten om te weten (volg de actualiteit en maak er een gewoonte van, een passie, om 'mee' te zijn met wat er rond jou en in de wereld gebeurt)
(2) wees journalistiek actief (schrijf of maak reportages, voor een heuse krant of een vrije radiozender, voor een studententijdschrift of een verenigingenblad, dat maakt niet zoveel uit, maar oefen je pen en je journalistiek instinct al tijdens je opleiding)

Wat ze daarvan onthouden en oppikken? Wat hun eigenlijke journalistieke dromen zijn? Dat kan ik niet inschatten. Wie weet zie ik er later wel ergens eentje opduiken in de media, eentje van wie ik kan zeggen: "Daaraan heb ik nog les gegeven" (al klinkt dat dan nogal pedant). Maar voor hetzelfde geld krijg ik tenenkrullende uksels van wat ik lees of hoor, en zwijg ik stilletjes over mijn (bescheiden) rol in de opleiding van de kersverse journalist in kwestie.

Toch kan ook een bescheiden rolletje cruciaal zijn (dat leerde ik in het amateurtheater).

Dus als één studente op het einde van de lessenreeks vriendelijk en oprecht "Bedankt voor de lessen" zegt, antwoord ik met plezier en even gemeend: "Graag gedaan".

maandag 27 mei 2013

Wittebroodsweek

Het was een heel aangename week voor ons. Een speciale week ook, die afgelopen zevendaagse. Het was onze wittebroodsweek. En die hebben we doorgebracht in Corsica.

Omdat jaloezie een van de zeven hoofdzonden is, en omdat mensen jaloers maken zo mogelijk nog erger is dan zelf jaloers te zijn, post ik hier geen foto's van onze jongste reis.

Ik zou dat nochtans kunnen doen, opscheppen met de prachtige (zelfgemaakte) postkaartfoto's die onze trip naar het île de beauté heeft opgeleverd. Zoals deze:


Of deze:


Maar zoals gezegd en geschreven: ik doe dat niet. Om afgunstige blikken en reacties te vermijden. En om lezer dezes niet ongewild voorbarige reiskriebels en dito -uksels te bezorgen.

Ik zal het dus maar houden bij een (wél geïllustreerde) beschrijving van de plaatselijke fauna. Die is er namelijk nogal divers.

Zo zagen we er wel wat aalscholvers, zoals deze.


En hagedisjes, zoals onderstaande (die in tegenstelling tot de meeste van zijn soortgenootjes bij naderende mensenstappen niet snel wegdook in het maquis ofte plaatselijk struikgewas maar netjes bleef zitten, fotogeniek als hij was).


Andere plaatselijke schoonheden lieten zich gewillig bezichtigen in A Cupulatta, een park waarin maar liefst 3.000 van deze diertjes samenleven, goed voor 170 variëteiten.


Al zijn ze, in een poging om zoveel mogelijk zon te kloppen, niet allemaal even acrobatisch als de exemplaren hierboven. Kolossen als onderstaande passeren er immers het gros van hun tijd niet in de zon maar in de voederbak. 


Onze voederbak werd er dagelijks ook behoorlijk goed gevuld, trouwens. Met brebis, bijvoorbeeld. Kaas afkomstig van de melk van deze beestjes die ons, op de terugweg richting luchthaven, persoonlijk kwamen uitzwaaien.


Everzwijnen schenen er ook in groten getale rond te lopen, al hebben we die alleen in deze vorm mogen ontmoeten:


De minder wilde zwijnen zagen we wel in levende lijve.


Al moesten bovenstaande exemplaren wel nog wat aansterken om in onderstaande vorm op de markt en op ons bord terecht te komen.


Wie dacht dat de Belgische charcuterie niet te versmaden is, moet echt die van Corsica eens proeven. Met wat brood, uiteraard.

En dat brengt me bij het enige minpuntje van deze wittebroodsweek die, voor alle duidelijkheid, niet - ik herhaal: niét! - verwijst naar een post-huwelijksperiode maar naar de enige week van het jaar dat wij ons, als verstokte aanhangers van bruine meergranenbaksels, met wit brood tevreden moeten stellen. 

De Corsicaanse bakker die een Waldkorn-baguette op de markt brengt, kan voorwaar gouden zaken doen.

maandag 13 mei 2013

Medicijnen om ziek van te worden

Zelfs een bewuste consument als ik, op zijn hoede voor de vele commerciële truken van de reclamefoor, steevast kiezend voor de voordeligste prijs-kwaliteitverhouding, wordt af en toe nog bedrogen zonder dat hij er erg in heeft. Ook in een apotheek, nochtans het soort 'winkel' waar de klanten allemaal 'patiënten' zijn en waar het mededogen (en de dito schroom) van producent en verkoper iets groter zou mogen zijn dan in een doorsnee kledingboetiek (waar de hulpvaardige winkeljuffrouw ALTIJD zegt dat het u 'past als gegoten' en dat het u 'afslankt', terwijl een blinde kan zien dat noch de kleur, noch de maat, noch het model echt flatterend zijn voor het goedgelovige slachtoffer in kwestie).

Maar goed, ik had het over apotheken. Of meer nog: over de producten die ze er verkopen. Valt er veel te zeggen over de prijzigheid van veel medicijnen en cosmetica die onder het groene kruis aan de man of vrouw worden gebracht, over het praktische gebruik van één en ander kan ik menig doktersbriefje vol schrijven. In een leesbaar geschrift, bovendien.

Wat gedacht van wondpleisters, bijvoorbeeld, die ongetwijfeld allerlei dingen doen maar één ding nooit of zelden: blijven kleven.

Of nog zoiets: een neusspray waarvan het verstuivingsmechanisme bij herhaling afbreekt terwijl het flesje nog niet half leeg is. Dan was de ouwe vertrouwde druppeltjes-versie veel handiger, maar nee, 'die hebben we niet meer, meneer'.

Om nog maar te zwijgen over al die zalfjes en crèmes in een tube: daar krijg je nooit het laatste restje uitgeperst (en dus voel je je weer bekocht). Met de witte tubes waarin de apotheker zijn voorgeschreven zalfbereidingen stopt, lukt dat doorgaans wel (dat 'uitknijpen tot aan het gaatje'), al gaan die recipiënten door veelvuldig gebruik dan weer gemakkelijk scheuren waardoor de zalf er langs alle kanten komt uitgelopen, behalve aan die kant waar je dat zou mogen verwachten: aan het uiteinde.

En dan die pillen waarvan je er, op aanraden van de dokter, maar een halfje of een kwartje per keer mag innemen. Tot de producent het lumineuze idee heeft om de verkoopsvorm van dat chemische goedje te veranderen en er een in plastic omhulsel verpakt poedertje van maakt - of een dikke, beenharde substantie die je nooit in twee, laat staan vier gelijke delen gebroken krijgt, en die je alleen in uiterste wanhoop, gek van frustratie en badend in het zweet, kunt verpulveren door middel van bruut geweld (en laat dat nu meestal net pillen zijn die, o ironie, nare uitwendigheden van overmatige stress bestrijden). Om ziek van te worden. Of toch: om 'uksels' van te krijgen!

Nog zo'n gesel voor de minder handige patiënt is de bijsluiter die bij het gemiddelde pilletje of poedertje zit. Als je je na het lezen daarvan al niet zieker voelt dan voordien (denkend aan alle mogelijke nevenwerkingen die jou als hypochonder kunnen treffen), moet je zonder bijhorende handleiding maar eens proberen die bijsluiter (doorgaans ter grootte van een uit de kluiten gewassen filmaffiche) in zijn originele vorm weer opgevouwd te krijgen. Dat lukt alleen een doorgewinterde origami-hobbyist, maar - u raadt het al - zo'n grote aanhanger van die Japanse papierkunst ben ik niet.

Misschien moet ik die farmaceutische bedrijven eens een brief schrijven met mijn verzuchtingen. Een brief, opgeplooid als een medicijnenbijsluiter, die beter aan hun handen blijft kleven dan eender welke wondpleister. Tot ze er zelf de 'uksels' van krijgen.

donderdag 2 mei 2013

Natuurlijke vijanden

Nee, in de tuin zitten, laat staan werken, is niet goed voor een allergiepatiënt. Het bevordert immers de 'uksels' en laat het nu net die veruitwendingen van innerlijke irritaties zijn die ik niet wil bevorderen. Niet!

Echter, wanneer op een vrije dag de warme zonnestralen langs de grote keuken- en livingramen het huis binnenglippen, en merels in de tuin druk doende zijn met het verzamelen van nestmateriaal (hoewel ze daarvoor zelfs, tot wanhoop van mezelf en mijn huisgenote, onze hevig paars bloeiende aubrietaplantjes uittrekken), kan ook ik niet aan de lentekriebels weerstaan. Ik steek dan enthousiast mijn groene vingers met de daaraan verbonden handen uit de mouwen, alle rondvliegend stuifmeel ten spijt. Al hebben we vooral pollenarme planten in de tuin en zijn de katjes van onze hazelaar stilaan uitgebloeid, een hooikoortslijder is in de open lucht nergens veilig voor zijn natuurlijke vijanden. Wat niet wil zeggen dat ik zwicht voor het gevaar. Ik trotseer het.

Een veldbloemenperkje leek ons een topidee.
Op wat snoei- en wiedwerk na, heb ik me op de Dag van de Arbeid onledig gehouden met het zaaien van veldbloemen. Omdat de lavendel elk jaar zo welig tiert aan de ene kant van de 'tuinrotonde' (het middelpunt van onze tuin, waar het tuinpadje rond onze bijna bloesemende sierappelaar loopt), wilden we een even fleurig maar nog kleurrijker alternatief aan de andere kant. En omdat we al zo veel onheilspellende berichten opvingen over de haast met uisterven bedreigde bijen- en vlinderpopulatie in onze contreien, vonden we een veldbloemenperkje een topidee (onder het alom gekende motto 'baat het niet, dan schaadt het niet want alle beetjes helpen en niet geschoten is altijd mis').

In afwachting dat die bloemen zich vanaf juni in volle glorie aan ons durven te vertonen, hebben we toch al enkele zoemende vliesvleugeligen gespot in onze tuin: op zoek naar gaten in de oude, blinde muur die de perceelsgrens met onze buren aangeeft - waardoor wij weer de investering van een bijenhotelletje kunnen uitsparen.

Onze klimhortenisa doet trouwens uitstekend zijn best om die muur te camoufleren. Zodra de hydrangea anomala petiolaris wat in dikte is toegenomen, plannen we daartussen één of meerdere nestkastjes op te hangen. Voor meesjes, als het even kan. Die zijn niet alleen mooi om naar te kijken, het zijn ook natuurlijke vijanden van door ons niet zo geliefde insecten. Niet dat we op dat vlak echt met een overschot kampen. Dankzij die andere insectenvijand: onze Robin. Dat is een dwergvleermuisje dat ondertussen alweer ontwaakt is uit zijn winterslaap en elke avond, bij de invallende schemering, onze tuin een bezoekje waardig acht, als was het een restaurant waar hij dagelijks zijn portie lekkernijen aantreft.

Voor alle duidelijkheid: behalve Robin en de nog aan te trekken mezen, blijven de ouwe getrouwe merels - die momenteel kokeneten spelen in onze paplaurierhaag - ook nog welkom. Zolang ze onze aubrieta maar met rust laten.

maandag 22 april 2013

Tussen de scherven van het verleden

Theofiel Van Vaerenbergh, alias Manke Fiel (1889-1971).
Theofiel Van Vaerenbergh. Veel gewoner kon een naam in het naoorlogse Vlaanderen niet klinken. En hoe eenvoudig, bescheiden of naïef de man zelve ook was, toch staat hij in 'mijn' Asse nog altijd bekend als een opmerkelijk, uitzonderlijk figuur. Meer nog: in deze ondertussen sterk verstedelijkte gemeente tussen Brussel en Aalst werd de Erfgoeddag 2013 volledig aan hem gewijd. Aan Theofiel Van Vaerenbergh, alias Manke Fiel (1889-1971).

Niet dat ik de man nog heb gekend. Wat ik over hem weet, heb ik 'van horen zeggen'. En uit het boek dat mijn dooppeter schreef over deze zonderling.

Manke Fiel werd zo genoemd omwille van zijn stijve linkerbeen - hij had zelfs een fiets met maar één trapper. Fiel was een vrijgezel die om den brode zowel klompen als 'ziften' (zeven) maakte maar ook nettenwever, hovenier en herbergier was. Hij verhuisde in 1936 naar Terlinden, een nu nog groen en heuvelachtig stukje Asse, dicht bij de gemeentegrens met Ternat, dat niet voor niets 'klein Zwitserland' wordt genoemd en een paradijs is voor wandelaars - we ondervonden het afgelopen zondag nog eens met graagte aan den lijve, alle gevaren van het beginnend hooikoortsseizoen trotserend en de daarmee gepaard gaande jeuk negerend.

De kinderen kwamen zo'n zeventig jaar geleden ook al graag naar Terlinden. Om er te spelen. En om Manke Fiel te bezoeken, want die had een klein vijvertje met vissen. Omdat Fiel ne collectioneur was, brachten de kinderen kleinoden mee die ze thuis of op de tocht naar deze uithoek van hun dorp hadden gevonden: knopen, speldjes, oude munten, fietsplaten, kaarten of scherven van tegels, spiegels en aardewerk. Ze lieten met plezier een pot vallen om de stukken ervan aan Fiel te kunnen schenken. Die hield alles keurig bij en broedde op een plan. Hij zou er een museum mee maken. De scherven verwerkte hij, als een volkse versie van de Catalaanse architect Gaudi, in mozaïeken metselwerkjes. Niet omdat hij zichzelf als een kunstenaar zag, wel om de kinderen te plezieren. En om de door hen meegebrachte 'schatten' een onderkomen te gunnen.

Torentjes metselen voor de kinderen: Fiel ten voeten uit.
Zo ontstond zijn 'Museum de Varenberg' - de man kon nauwelijks zijn eigen naam correct schrijven. Een museum zonder thema, met een collectie die niet meer was dan een amalgaam van sabels en speren, geweren en pistolen, slangenvellen, postkaarten, schilderijtjes en andere 'inboedel' die dezer dagen de naam 'bezienswaardigheid' niet meer zou verdienen, maar die wel paste in een rariteitenkabinet waaraan in tv-loze tijden nog graag een bezoekje werd gebracht.

Veel meer dan een museum, echter, was Manke Fiels stekje een soort toevluchtsoord, een attractiepark waar kinderen zich te allen tijde konden komen vermaken. Door er op een minuscuul vijvertje te varen. Door van op een speciaal daarvoor gebouwde uitkijkpost zeven kerktorens te spotten. Door zich te vergapen aan de manier waarop Fiel 'hun' scherf in een nieuw bouwsel had vereeuwigd. Door zich te verbazen over een bloem die - dankzij een slimme trompe l'oeil-constructie van de conservator - in een waterput leek te bloeien. Of door er ne gêile limonâd te drinken of e stuk sjokolat te snoepen. En door er, later, af te spreken met het eerste liefje.

Fiel en zijn 'monica'.
En de volwassenen? Die kwamen ook met velen - zelfs schrijver Louis Paul Boon was een fan! Ze kwamen er verpozen, tijdens of aan het eind van een wandeling. Ze wilden zien waar hun kinderen zo graag rondhingen. Ze kwamen de constructies bewonderen die de grote kindervriend voor 'het nieuwe seizoen' had gefabrikeerd. En ze kwamen er liedjes zingen, door Fiel zelf begeleid op trekharmonica, met teksten die door Assenaren waren geschreven op populaire melodietjes als Het loze vissertje. Teksten die Fiel - van 'commerce doen' had hij wel verstand - aan het gewillige publiek verkocht voor 1 frank. "Merci, alstablieft", klonk het steevast.

De man mocht dan niet geschoold zijn, beleefd en respectvol was hij wel. Dat blijkt ook uit een van de geluidsopnames die van hem bewaard zijn gebleven, uit een interview met de Assese kunstschilder en heemkundige Karel De Bauw, ergens in de jaren zestig.


Hoe eerbiedig Manke Fiel met groot en klein omging, ongeacht rang of stand, zo triest is de manier waarop met zijn nalatenschap werd omgesprongen. Fiels levenswerk werd quasi onmiddellijk na zijn overlijden geplunderd, vernield en, letterlijk, op straat gezet. Niet echt een voorbeeld van oordeelkundig omgaan met lokaal erfgoed. Vandaag herinneren alleen de Muzeumstraat, het woonhuis zelf en een gedenksteen die er in 2009 werd onthuld nog aan de man die er generaties kinderen en ouders met open armen ontving en animeerde. Met of zonder trekzak.

Le Palais idéal du facteur Cheval.
Is het als collega-harmonicaspeler dat ik me wat verwant voel met deze volksmuzikant pur sang? Of is het zijn eerder poëtische architectuur en art brut die me - net als de befaamde architect Bob Van Reeth - aanspreekt? Zoals ook het Palais idéal du facteur Cheval me fascineert: een gigantisch 'monument van koppigheid' in het Franse Hauterive, in de Drôme-streek, het werk van een postbode die, een halve eeuw voor Manke Fiel, 33 jaar van zijn leven spendeerde aan de bouw ervan.

Als ik er zo over nadenk, is het vooral 's mans kinderlijke verwondering die me beroert. Een verwondering waar hij op zijn beurt al zijn bezoekers op trakteerde, de kinderen voorop. Een verwondering die in deze iPod- en iPad-tijden de allerkleinsten niet meer is gegund.

Met één muisklik of één vinger op het touchscreen van de smartphone krijgen we de meest fantastische maar ook de meest gore dingen te zien. We hebben alles en kunnen alles vinden, en vooral: we willen onze kinderen niets ontzeggen. Waardoor we hen net een van de meest kostbare dingen ontnemen: de verwondering.  Die zijn we zelf ook kwijtgespeeld. Ergens onderweg, op zoek naar de vooruitgang. Tussen de scherven van het verleden. Tussen de scherven van de bouwsels van eenvoudige lieden als Manke Fiel.

dinsdag 9 april 2013

RIP Maggie

Dat Margaret Thatcher de Zuid-Afrikaanse vrijheidsstrijder Nelson Mandela een terrorist noemde en de Chileense dictator Pinochet een vriend, dat was misschien wat bij het (very British) haar getrokken.

RIP Margaret Thatcher (1925-2013).
Dat ze mordicus vasthield aan de ultraliberale theorieën van de Amerikaan Milton Friedman en zijn Oostenrijkse geestesgenoot Friedrich Hayek, beiden Nobelprijswinnaars voor Economie midden de jaren '70, kon je haar ook verwijten - vandaag doen weinig opinie- en beleidsmakers nog afbreuk aan de op zijn minst minimaal sociaal gecorrigeerde vrijemarkteconomie, maar daar wilde the Iron Lady als kind van haar tijd niet van weten. Daarom was ze ook een koele en eerder opportunistische minnaar van de EU: zolang de eengemaakte markt de Britse bedrijven ongebreidelde exportmogelijkheden bood, had ze wel wat geld veil voor Europa, maar zodra 'het monster van Brussel' te veel regeltjes begon op te leggen, speelde haar allesoverheersende allergie voor het socialisme weer hevig op en riep ze "I want my money back".

Noem haar koppig, noem haar onverzettelijk, een windhaan was Margaret Thatcher-Roberts in ieder geval niet. Waren het de paramilitairen van het IRA, de Argentijnse junta op de Falklands of de mijnwerkers van haar legendarische 'rode' aartsvijand en vakbondsleider Arthur Scargill, allemaal verloren ze de strijd tegen de eerste, enige en langst regerende premier van het Verenigd Koninkrijk in de 20ste eeuw.

Nu valt er wel één en ander te zeggen over haar economische en sociale visie (hoewel, sociaal... in het woordenboek van Thatcher, die alle heil verwachtte van het individu en bij uitbreiding van de optelsom van alle individuele prestaties, was geen plaats voor begrippen als 'gemeenschap' of 'solidariteit', getuige daarvan haar bekende quote "There is no such thing as society"). Als politica, roept ze hoe dan ook bewondering op. Al was het maar omwille van de door haar consequent gehanteerde stijl.

Zij was niet degene die haar bevolking probeerde te plezieren, ze zei niet die dingen waarvan ze dacht dat ze bij haar kiezers zouden scoren. Zij was niet degene die (van 1979 tot 1990) regeerde bij gratie van de waan van de dag, ze wrong zich niet in honderden bochten om eerdere beslissingen af te zwakken of terug te komen op ingenomen standpunten. Margaret Thatcher, dat moet je haar nageven, was een politica met visie én met dadendrang. Loodgieterij en het betere bochtenwerk waren niet aan haar besteed. Ze deed wat ze zei. Punt.

Smachten we daar in deze getormenteerde tijden niet allemaal naar? Naar politici die zelf een duidelijke visie ontwikkelen en, zodra ze aan de macht zijn, die ook volgen in het door hen uitgestippelde beleid? Naar bewindvoerders die kiezers zoeken om de in hun politieke programma uitgestippelde ideeën te steunen, in plaats van - zoals het al te vaak gebeurt - na te gaan wat de mainstream ideeën van de kiezers zijn om daar dan een halfslachtig programma rond te bouwen? Van die laatste soort lopen er in de Wetstraat én de Dorpsstraat al te veel rond, als je 't mij vraagt. En het is van die soort dat ik 'uksels' krijg.

Je kunt Margaret Thatcher dan wel verketteren omwille van haar sociale afbraakwerken, als standvastige politieke rots in de branding heeft ze voor heelder generaties policy makers na haar een voorbeeld gesteld. Laat dat, wat mij betreft, haar voornaamste legacy zijn.

dinsdag 2 april 2013

De Kiekeboes achterna

Le Coq sur mer. Geef toe, het klinkt heel wat chiquer dan De Haan aan zee. Toch is het, in tegenstelling tot veel andere Belgische kuststeden, niet de taal van Molière die dezer dagen overheerst in dit idyllische badplaatsje. Veel meer dan Frans hoor je er Duits spreken. Dat konden we afgelopen paasweekend zelf vaststellen, begeleid door een eerste bescheiden lentezonnetje, voor, tijdens en na onze wandeling door de Duinbossen. Dat is eeen prachtig, ruim 150 hectare groot natuurgebied dat we met graagte middels een drie uur durende wandeling hebben verkend en waar we in een iets warmer seizoen met plezier nog eens naar terugkeren.

Hoe het zou komen dat De Haan zo'n aantrekkingskracht uitoefent op de Duitse toerist? Het antwoord op die vraag hoef je niet ver te zoeken: de belle-époquestijl die er wonderwel het verschrikkelijke hoogbouw-vooruitgangsdenken heeft weten te weerstaan, herinnert onze oosterburen misschien aan hun zo geliefde Fachwerk-huizen. 

Het instandhouden van de befaamde en ondertussen beschermde Concessiewijk is wat mij betreft een voorbeeld bij uitstek van hoe een zon-zee-strandgemeente, zonder zich schuldig te maken aan de wijdverspreide verminkende appartementisering van onze kustlijn, toch en masse de Homo Touristicus kan verleiden. De Haan doet dat, als uitzondering op de regel van de collega-kuststeden, met stijl. Je vindt er nauwelijks fastfood-snackbars, lunaparken, billenkarverhuurders, marginale boetieks of strandbal-schopje-emmertje-winkels. Een verademing, zowaar, voor een allergiepatiënt als ondergetekende die naar de kust trekt voor de gezonde lucht en de rust, en niet om er keer op keer in de drukte te belanden van een zich dik consumerende meute die haar gebrek aan smaak zonder gêne etaleert door met té weinig textiel en daardoor ook vaak té verbrand vlees op de dijken te paraderen, als het kan vergezeld van een gedrocht van een hond die al even ongegeneerd zijn kakske kan droppen waar het hem uitkomt.

Nee, geef mij dan maar De Haan, dat zich vanaf het einde van de 19de eeuw ontwikkelde als badplaats. De vermaledijde koning Leopold II liet in 1887 een plan ontwerpen om de duinen tussen Oostende en Blankenberge te bebossen en om te vormen tot een groot park. Ter hoogte van het huidige De Haan werd plaats gemaakt voor een verkaveling met modelvilla's, geïnspireerd op de Engelse tuinwijken. Die cottagestijl, vermengd met art deco-elementen, charmeert ook in deze 21ste eeuw nog met, naast het kenmerkende houten vakwerk, witte puntgevels, rode daken, versierde balkonnetjes, torentjes en dakkapellen.
Het pittoreske tramstationnetje van De Haan.

In 1902 verbleef koning Albert I, toen nog prins, er een maand in Villa Aurore, dezelfde villa waar wij zopas nog twee nachten B&B-gewijs vertoefden. En zelfs Nobelprijswinnaar Albert Einstein wist die Concessiewijk wel te smaken, zij het als tijdelijk onderduikadres in de zomer van 1933 en in afwachting van zijn trip naar Londen, op de vlucht voor het  antisemitisme dat toen al hoogtij vierde in Duitsland. 

Om het lijstje met gerenommeerde bezoekers van De Haan aan te vullen: de Kiekeboes, Vlaanderens populairste stripfamilie, beleefden er een spannend avontuur tijdens Trammelant, het jaarlijkse retrofeest dat het opkomende zeetoerisme aan het begin van de 20ste eeuw evoceert, met het pittoreske tramstationnetje en de omliggende belle-époquegebouwen als uitgelezen decor. 
Ook de Kiekeboes verbleven even in De Haan.

Bij terugkomst van onze deugddoende De Haan-tweedaagse heb ik dat Kiekboes-album, Alle eendjes, nog eens opgediept en herlezen. Al was het maar om dat weekendje-weg-gevoel nog wat te verlengen. En om de gedachten aan de ratrace die een dag later weer meedogenloos zou worden ingezet, nog wat uit te stellen. 

vrijdag 22 maart 2013

Koffiejunk

Iedereen heeft recht op een afwijking, het is één van mijn geliefkoosde uitspraken ofte vaak uitgesproken boutades. Weze het een fobietje, een uit de hand gelopen hobby of een verslaving.

Qua fobieën hou ik het bij hoogtevrees (ik kruip zonder veel problemen op een ladder maar laat me in de buitenlucht zonder veel houvast een te steile trap of helling afdalen, met zicht op dal of afgrond, en het zweet en 'den bibber' breken me uit). Van enige verzamelwoede kun je mij niet echt verdenken maar verslavingen, ja, daarvan zijn er toch enkele mijn deel - zij het van het iets minder ernstige soort.

Al ben ik geen vaste klant van een drug- of andere hulplijn, toch heb ik in mijn medicijnkastje genoeg anti-allerigepillen en cortisonezalfjes om bij een inval van enkele Vlaamse dopingcontroleurs zonder pardon tegen de lamp te lopen. Eén geruststelling: ik ben niet echt een competitiebeest, laat staan een gedreven sporter (voor wie van eufemismen houdt: dit is in ieder geval een kanjer van een voorbeeld van deze ietwat verdoezelende stijlfiguur). En wat de verslaving an sich betreft: 't is niet dat ik dagelijks hunker naar die middeltjes, maar mijn overijverig immuunsysteem noopt me meer dan me lief is tot slikken en smeren. En tot krabben, al wil ik dat niet echt als een 'afhankelijkheid' zien. Ik beschouw die vorm van jeukbestrijding eerder als een 'onbedwingbare drang'.

Waaraan ik wel verslaafd ben, is de actualiteit. Neem me 's ochtends mijn dagelijkse portie met nieuws bedrukt krantenpapier af, en er valt met mij geen land meer te bezeilen. Om 19u is het Journaal op Eén vaste prik ten huize van ondergetekende en meer dan één nieuwssite heeft aan mij een ultraloyale bezoeker.

Over een andere verslaving - die aan de koers - had ik het eerder al op dit eigenste virtuele uksel-plekje. Van afkicken is tot nader order nog een sprake. Integendeel: dit voorjaar wentel ik me weer met graagte in mijn patiëntenrol als het over de kijken-naar-wielerwedstrijden-op-tv-gewenning gaat. Een dokter raadpleeg ik daar niet voor: de dreigende ontwenningsverschijnselen zouden van mij een minder aangenaam mens maken dan ik ben als tv-koersenjunkie (stilletjes in de zetel zittend, hooguit een glaasje water bij de hand, zonder de drang om de wedstrijd zelf te commentariëren, laat staan luidruchtige supportersgezangen aan te heffen of dito kreten te brullen).

Zo erg is mijn koffieverslaving nu ook weer niet...
De enige echte vorm van verslaving waarbij ik, af en toe, te maken krijg met tekenen van fysieke afhankelijkheid, is mijn koffie-addictie, mijn liefde voor het bittere zwarte vocht, voor een schamel bakje troost, voor dat (politiek incorrecte) negerzweet, voor het warme aftreksel van geroosterde koffiebonen... Al is koffie drinken bij mij vooral een soort plaatsgebonden ritueel: in mijn bureau in Puurs en op de redactievloer (als alibi om eens van achter die computer vandaan te komen) of op school, in de lectorenruimte, tussen twee lessen door.

Thuis staat er nooit een thermos klaar. Daar komt de Senseo pas in actie om bezoekers te verwennen of om de sporadisch opkomende zeurende hoofdpijn te verdrijven. Een hoofdpijn die me enkel in het weekend durft te teisteren. Net omdat mijn koffie-inname zich doorgaans uitsluitend op weekdagen situeert, gewoontedier als ik ben, en ik op zaterdag en zondag dat gebruik doorbreek. Tot die hoofdpijn dus begint op te spelen en ik bezwijk. Eén kopje is dan genoeg om de dag verder pijnloos door te komen.

Misschien moet ik toch wat proberen af te kicken. Al is thee geen alternatief: van warm water met een kleurtje en een geurtje word ik niet echt blij. Met één uitzondering. Als ik wat verkouden ben, krijg ik van mijn huisgenote Marokko-muntthee met honing. En met veel liefde. Daar kan zelfs een koffiejunk als ik niet aan weerstaan.